Tekening van de Jan Nieveen in Amsterdam · Stadsarchief Amsterdam

Lemmerboten brengen redding en hulp

Urenlang staat een lange rij mensen te wachten op de Amsterdamse Ruyterkade. Ze hopen een plekje te bemachtigen op een van de boten die hen naar Lemmer vaart. In het noorden is nog eten te vinden voor de hongerige families thuis. Ze nemen fietsen, karretjes en oude kinderwagens mee om de gedroomde voedselbuit te vervoeren.

Niet alleen de hongerigen, ook de vervolgden melden zich op de kade: Joden en andere onderduikers. Van huis en haard verdreven vluchtelingen op weg naar een onzekere maar hopelijk veiligere toekomst. Zovelen gaan dezer dagen gebukt onder het juk van de Duitse bezetting, dat er elke dag meer gegadigden zijn dan plekken en velen moeten worden teleurgesteld.

Clazina Faddegon uit Amsterdam wist een plekje op de boot te bemachtigen. Zij onderneemt de hongertocht samen met haar vriendin Elly. "De tocht was verschrikkelijk. De mannen, die aan het begin van de reis allemaal op het dek stonden, om de vrouwen een zitplaats te gunnen in de salon, kwamen naar beneden want het werd koud. Je kon er door de rook bijna niet ademen."

Kinderen

Verzetsman Kees de Wit bracht meerdere Joodse kinderen met een van de Lemmerboten naar Friesland. Het is schrijnend om te zien: moeders die hun kinderen naar de boot brengen om ze af te staan aan wildvreemden in het noorden. Daar is eten, daar is veiligheid en daar hebben de kleintjes nog een kans.

Volgens De Wit verliep de eerste ontmoeting met kapitein Haije Bouwman stroef. "Ik wilde niet zeggen wat het doel van mijn overtocht was, terwijl de kapitein deed of hij mij niet begreep. Bouwman, een echte zeebonk, was een man van weinig woorden, maar ik moest wel weten uit welk hout hij gesneden was. Heulde hij met de moffen, of was hij een goed vaderlander?"

Kapitein Haije Bouwman, samen met zijn oudste zoon Haye · Publiek domein

"Na een moeizaam gesprek kreeg ik het idee, dat Bouwman goed was. Sindsdien heb ik altijd alle stille medewerking van Bouwman gehad. Kijk, ik heb er nooit met hem over gepraat. Hij ook niet met mij, maar telkens als er onraad dreigde, liet Bouwman dat in bedekte termen weten."

Twee grietjes

Zoals die keer dat De Wit twee Joodse jongens naar het noorden bracht. Bouwman rook onraad en vroeg tussen zijn tanden door "Zijn er nog onderduikers?". Twee boten kwamen snel aangevaren en een aantal Duitse militairen stapten aan boord van het schip. De Wit wachtte in het ruim en vreesde het ergste.

Toen de Duitsers weg waren ging hij weer aan dek, bang dat de jongens gevonden waren. "Toen hoorde ik een stem die zei 'Hier zijn wij'. Ik draaide me om en wat zag ik? De knapen waren door de andere passagiers bewerkt met lippenstift en hadden een sjaaltje om het hoofd zodat het donkere haar niet te zien was. Het leken net twee aardige grietjes."

Botersaus

Na hun tocht door het noorden zoeken de westerlingen met volle buik en volle tassen Lemmer weer op, waar een plekje op de boot voor de terugreis moet worden bemachtigd. De buit wordt goed verstopt want iedereen is bang dat controleurs het eten in beslag nemen.

De Amsterdamse Clazina en Elly doen ook alles om hun eten te verbergen. "We verkleden ons bij kennissen in Lemmer. Ik gespte mijn roggebuik om, hing aan mijn fietsriem een paar worsten tussen mijn benen, het pond vlees ging op mijn rug en het windjack werd voor en achter vol gestopt met pakjes boter. Ik zag er bespottelijk uit!"

"Elly droeg een riem met aan beide kanten een serie worsten die in haar broekspijpen hingen. Onder in haar lange broek had ze nog wat zeep verborgen. De pijpen had ze aan de onderkant met een touwtje dicht gebonden. Geen gezicht dus."

Onderweg ontdekte Elly dat een pakje boter in haar jaszak stuk was gegaan. Door de temperatuur in de overvolle bot was het "botersaus" geworden. "Haar zak dreef." De vrouw bracht de rest van nacht aan dek door, "in de kou om de boter in haar zak te laten stollen".

Verdwenen

Kapitein Haije Bouwman zelf kan 1 man maar niet vergeten. Een man die hij niet kon redden en wiens naam hij niet kent.

De kleine Joodse man gehuld in een zwarte jas met gele ster stond elke morgen en elke avond op de Ruyterkade met zijn handeltje in tijdschriften. Oud en vergeeld, te koop voor een kwartje.

Onderweg werden de tijdschriften gelezen. In Lemmer zocht de bemanning ze weer bij elkaar en nam ze mee terug naar Amsterdam waar de man al stond te wachten op zijn waar. "God zegene dit schip en zijn bemanning" zei hij steevast.

Op een dag stond hij er niet. Wellicht is hij ziek, dacht het personeel. Dagen, weken, maanden keken ze naar hem uit. Hij kwam niet meer terug op de kade. Was ook hij maar met zijn bladen opgestapt.